Tags
Belgen in Veenendaal, Belgische vluchtelingen, jeangustaveschoup, John Maynard Keynes, kamp Harderwijk, kamp Oldebroek, kamp Zeist, vluchtoord Gouda
Als gevolg van de Duitse belegering van Antwerpen en het bulderende geschut dat de stad bombardeerde werden in oktober 1914 Zeeuws-Vlaanderen, Zeeland en het westen van Brabant overspoeld door in panische schrik op de vlucht geslagen burgers en soldaten. Kleine plaatsen als Putte en Ossendrecht maar ook het grotere Bergen op Zoom, waar het stadspark meteen een soort camping werd, konden het niet aan. In de laatstgenoemde plaats verrezen rap twee opvangcentra, eentje met losstaande tenten en eentje in een circustent. Toch was dit volstrekt ontoereikend. Massa’s Belgische vluchtelingen zaten letterlijk op straat.
Zo goed en zo kwaad als het ging werden de vluchtelingen gecoördineerd zo snel mogelijk over het hele land verdeeld opgevangen. Vanuit Roosendaal kwam bijvoorbeeld op 11 oktober 1914 in het dorp Veenendaal een treinlading van zo’n 1200 Belgen aan. Er was iets misgegaan. Voor 350 zielen was plaats aangekondigd, maar op die bewuste zaterdagavond moesten plotsklaps drie keer zoveel personen onderdak krijgen. Meteen al op de volgende dag werden noodgedwongen 500 vluchtelingen van Veenendaal naar Amersfoort getreind. Velen bleven echter. En voor mensen die huis en haard verlaten hebben, is het aanpassen geblazen. Het Steuncomité van Veenendaal, een zwaar godvruchtige gemeente, verbood de Belgen een week later met kaartspelen de tijd te doden, uiteraard omdat kaarten een duivels spel is!
Op grond van de spreekwoordelijke christelijke naastenliefde werd in oktober 1914 overal in ons land hulp geboden. In korte tijd moesten dagelijks duizenden en nog eens duizenden Belgische vluchtelingen onder dak gebracht en gevoed worden. Nederland stond voor een ongekende opgave. De chaos die de eindeloze vluchtelingenstroom veroorzaakte is moeilijk voorstelbaar. Zo’n menselijke vloedgolf was nooit eerder op deze schaal voorgekomen en de omvang ervan is nooit meer geëvenaard. Zelfs de problemen die repatriëring van kolonialen uit Nederlands-Indië tussen 1950 en 1952 gaf, zijn hiermee niet te vergelijken. Maar ook toen moest Nederland massa’s mensen opvang bieden en ook toen kwamen die vluchtelingen onder meer in kampen terecht.
In de herfst van 1914 moest het echter allemaal ook veel sneller geregeld zijn, want met de komende winter op het oog kon men de Belgen niet blijvend in tochtige tenten op stro laten bivakkeren. En zo kwam allerlei alternatieve verblijfsruimte vrij. Bedrijven stelden loodsen en fabriekshallen ter beschikking, zoals de Groningse rijwielfabriek A. Fongers dat besloot te doen, “sympathiek en menslievend”.
In ijltempo werden tegelijkertijd verscheidene kampen met houten barakken opgericht die nog in complete Belgische dorpen zouden veranderen. Voor burgers kwamen er vluchtoorden bij Bergen op Zoom, Nunspeet, Ede, Uden en bijvoorbeeld in loodsen op de IJkade te Amsterdam en in een bloemkwekerij te Gouda. Ook in kazernes was plaats vrij, omdat het Nederlandse leger zich ter verdediging van de grenzen elders bewoog. De Belgische soldaten kwamen eerst provisorisch in die kazernes terecht, onder meer in Alkmaar, Leeuwarden, Assen, Harderwijk, Oldebroek en Amersfoort. Maar omdat de kazernes te klein waren, zaten ze ook al gauw in geïmproviseerde tentenkampen bij Harderwijk en Zeist. Zij die weigerden schriftelijk te verklaren niet te zullen vluchten werden uiteindelijk geïnterneerd op het ‘Nederlandse Elba’, een klein kamp op het eiland Urk. Britten werden in Groningen geïnterneerd, Duitsers in een interneringskamp te Bergen, NH.
Een fijne bijkomstigheid was dat al die activiteit zich niet per sé als liefdadigheid afspeelde. Voor de boeren, winkeliers en ook voor industriëlen was deze ontwikkeling, de verzorging van honderdduizenden Belgen, van begin af aan een economische opsteker. De enorme hoeveelheid voedsel die in de gevluchte Belgen verdween, moest gefinancierd worden en de huisvesting werd echt niet steeds gratis ter beschikking gesteld. Voor dit grootschalige hulpbetoon was geld nodig en dat kwam er. De staat droeg er wezenlijk aan bij, want de opvang van Belgische burgers en soldaten kostte een lieve duit. Om maar een voorbeeld te noemen; het vluchtoord Gouda, de plantenkwekerij waar Belgische burgers in broeikassen en barakken werden ondergebracht, was door de Nederlandse overheid gehuurd. In de herfst en winter moest het complex warm gestookt worden, wat in de andere kampen ook niet uit kon blijven. Of kleding, schoeisel, beddengoed; er was gebrek aan van alles. Denk ook eens eventjes aan het bouwmateriaal voor de barakken, afrasteringen en omheiningen. En uiteraard moesten alle Belgische, Engelse en Duitse geïnterneerden vier jaar lang te eten krijgen.
Dat was de prijs en verplichting die aan de Nederlandse neutraliteit hing. De buitenlandse soldaten mochten niet naar hun land terug om te beletten dat zij eventueel weer aan de oorlog zouden deelnemen. Maar de oorlogvoerende landen moesten naderhand wel het gelag betalen. Britse en Duitse militairen hadden we in kleinere aantallen moeten herbergen, maar Belgische des te meer. België kreeg na afloop van de Eerste Wereldoorlog voor de gastvrijheid van Nederland een rekening van 53 miljoen gulden gepresenteerd, waarvan 6 miljoen aan rente. Niets voor niets, voor wat, hoort wat! De Belgen zijn een tiental jaren danig verontwaardigd geweest, maar in feite was de rekening gerechtvaardigd. De vraag was hooguit of het bedrag klopte. En België wees verongelijkt op het feit dat de Nederlandse economie er vier jaar lang van had geprofiteerd vluchtelingen niet te laten sterven van honger en kou. Dat klopte, maar hoe had het anders gemoeten? Nederland had aan zijn verplichtingen voldaan en daar zat een prijskaartje aan.
België moest het maar op de Duitsers verhalen bij de vredesonderhandelingen in Versailles. Maar daar kwamen de Belgen er bekaaid vanaf. Geleden had België ten eerste lang niet zo erg als Frankrijk. Er was beduidend minder verwoest en ook veel minder te ruimen. Bovendien profiteerden vele Belgen van de Duitse bezetting. De Duitsers hadden van alles nodig gehad en dat werd in 1914-1918 veelal niet zomaar geconfisqueerd, met uitzondering van Belgisch industrieel materieel. Het schaarse voedsel te grazen nemen zou vijandigheid en verzet van de bevolking in de hand hebben gewerkt. Beter was het nodige van de Belgen te kopen. Dat er volop met de bezetter gehandeld werd, bleek uit ettelijke miljarden Duitse marken die bij beëindiging van de oorlog in november 1918 in bezit van de Belgische boeren, burgers en bourgeoisie was. De Britse econoom Keynes vermeldde in zijn boek The Economic Consequences of the Peace (1920) dat het om maar liefst 6 miljard mark ging. Had België dus echt zo veel te klagen? Nederland hield ondanks de felle protesten voet bij stuk. Toen vanaf 1 januari 1923 met terugbetaling werd begonnen, was de schuld tot meer dan 60 miljoen gulden opgelopen. De vereffening zou tot eind 1937 duren, maar de 45 miljoen gulden die met de noodhulp voor de burgervluchtelingen gemoeid was, heeft Nederland niet opgeëist.
De meeste Belgische burgers keerden na de eerste paniek van oktober 1914 al gauw naar huis terug. België was nou wel door de Duitsers bezet, maar de gruwelijke moordpartijen en barbaarse vernielingen waaraan zij zich in de eerste maanden van de oorlog te buiten gingen, waren definitief afgelopen. Bovendien waren in bijna heel België de echte oorlogshandelingen voorbij. Al in december 1914 was het aantal vluchtelingen dan ook tot 200.000 geslonken en een half jaar later waren er nog maar zo’n 100.000 in Nederland over, een tiende van de aanvankelijke Belgische exodus. Dat aantal zou tijdens de hele oorlog bij ons blijven. Zo’n 33.500 van hen waren militairen die op grond van de internationale verdragen omtrent neutraliteit niet over de grens gezet mochten worden.
In de uit de grond gestampte militaire opvangkampen bij Zeist en Harderwijk moesten in oktober 1914 meteen al omstreeks 25.000 soldaten en officieren geïnterneerd worden. Vanwege de destijds nog bitter primitieve omstandigheden was vlucht uit deze oorden een frequent voorkomend fenomeen. En al werden de tenten peu à peu vervangen door houten barakken; in de eerste winter ontbrak in het kamp Harderwijk verwarming. Gezellig en gerieflijk was het voor de Belgische soldaten in die winter dus zeker niet.
Slimmeriken die iets meer dan deze ellende wilden meemaken, zochten elders een goed heenkomen. Het kamp bij Harderwijk was in oktober en november 1914 nog zo lek als een mandje…
Reacties altijd welkom via jeangustaveschoup@gmail.com