Tags
Concentratiekamp Bergen-Belsen, Concentratiekamp Küstrin, Concentratiekamp Oranienburg, J.G. Schoup, Jean Gustave Schoup, Johannes Jacobus Moret, Mata Hari, Oranjehotel, Pieter van der Hem, Skating Rink, verzetsgroep Stijkel
Honderd jaar en twee maanden geleden, op 1 augustus 1916 dus, begon het derde jaar van de Eerste Wereldoorlog. Pieter van der Hem, een begaafde graficus in zijn tijd en neef van Mata Hari, opende dat verse oorlogsjaar op de voorpagina van de ‘De Nieuwe Amsterdammer’ met een ijzingwekkende prent. Het bloedrode doek gaat open, Magere Hein komt grijnzend tevoorschijn, met achter hem op het wereldpodium bergen uitgebloede lijken.
Dit scenario zou nog twee jaar zo doorgaan. In de zomer van 1916 en nog langer voltrokken zich het bloedbad om en nabij Verdun en de waanzinnige slachting aan de Somme. Tegelijkertijd was in Nederland alles koek en ei. Nou ja, alles? Bij ons merkte men weliswaar nog steeds weinig van de laaiende wereldbrand, maar de Nederlandse economie had onder de omstandigheden te lijden. Dat sommigen dientengevolge een leniging van financiële zorgen in de criminaliteit zochten is laakbaar, maar toch ook begrijpelijk. Misdaad is niet altijd op pure hebzucht gegrond, maar vaak gewoon uit pure nood geboren. Over zulke nood gaat onder andere dit weblog.
We begeven ons, aan de hand van een rapport van de Rotterdamse politie, nog eens kort op de dansvloer van de Skating Rink, waar J.G. Schoup volgens diezelfde hermandad vaak vertoefde. In het weblog van 1 mei 2015 staat dat de Rotterdamse rolschaatsbaan een pleisterplaats van lichtekooien zou zijn geweest. Het lijkt volgens een nu te citeren document waar te zijn, maar wat zou dat, in onze ogen althans, uitmaken? Tegenwoordig niets, in een tijd waarin dames open en vrij bloot achter de ramen zitten, een tijd ook waarin escortnimfen met hun pikante services goud verdienen en een tijd bovendien waarin het internet vergeven is van de dating- en pornosites. Nee, ons treft die libidineuze bedrijvigheid niet als schandaal, maar in 1916 was het metier dat seksuele driften in klinkende munt omzet een lust voor de zedenpolitie. In dit verband informeerde de politie van Maastricht in oktober 1916 naar een zekere “Hendrika Cathérina Petronella Esser, geboren te Schiedam den negenden September 1897, modiste, laatstelijk gewoond hebbende a costi aan de Aalbrecht-Engelmanstraat No. 28 B”.
Laten we, voor we verder lezen, één ding voorop stellen. Er is geen enkel detail dat erop wijst dat Schoup met deze jongedame, destijds maar 19 jaar, contact gehad heeft. Er is ook geen enkel bewijs dat de jongedame in kwestie het oudste beroep ter wereld uitoefende. Dat werd slechts vermoed. Mede om eens te onthullen hoe ver de zedenpolitie destijds dacht te mogen gaan, volgen we, voor zover mogelijk, het lot van een meisje als deze Hendrika Esser.
Niet lang na de vraag uit Maastricht luidde het antwoord van de Rotterdamse collega’s dat die jonge vrouw, die zich doorgaans ‘Willy’ Esser noemde, nog niet met de afdeling zedenpolitie in aanraking geweest was. Zo zie je maar, niets was ronduit duidelijk! Bij onderzoek was echter “bekend geworden, dat zij sedert ongeveer 3 jaar geregeld het danspaviljoen in de Skating Rink aan de Schiedamschesingel alhier bezoekt, aldaar eene goede bekende is, en door het personeel onder de meisjes van lichte zeden (snolletjes), die voor een groot deel de bezoeksters dezer dansgelegenheid vormen, gerangschikt wordt”.
Op grond van deze mededelingen zien we dat de Rotterdamse politie de Skating Rink als een poel van losbandig jolijt zag en ‘Willy’ Esser was in die poel kennelijk knap populair. We moeten daarbij echter nog steeds zien te definiëren wat de politie destijds met “snolletjes” bedoelde. Jonge vrouwen in elk geval, die losse contacten bleken te onderhouden, aan de zwier gingen en die zich niet zo kuis gedroegen als het destijds betaamde, naar het schijnt. De politie zag het zo: “Herhaaldelijk wordt zij zoowel bij nacht als bij dag per auto of rijtuig door verschillende heeren thuisgebracht. Voorts werd in de omgeving der woning vernomen, dat zij geen bepaald beroep uitoefent en een op zedelijk gebied verdacht leven leidt, zoodat wordt aangenomen, dat het gezin in hoofdzaak leeft van hetgeen zij op die wijze verdient”.
Alweer: niets nieuws onder de zon, maar niettemin destijds bar en boos verdacht en vast even pervers als prikkelend, maar zonder natuurlijk een woord over de mannelijke klanten vuil te maken, terwijl die uiteraard even zedeloos gedrag vertoonden als de “snolletjes”. Er hing kennelijk een broeierige sfeer in de Skating Rink, waar overigens – het staat in weer een ander document – louche heren allerlei illegale deals beklonken. Midden in de Eerste Wereldoorlog zal dat wel nodig geweest zijn voor mensen die zich niet op andere manier in leven konden houden en zo niet: de wereldoorlog gaf ook gelegenheid hebzucht van rijkaards te bevredigen.
Wie natrekt wat er van ‘Willy’ Esser later geworden is, komt voor een kleine verrassing te staan. Haar moeder Maria Wilhelmina Esser (geb. Willemsen, 28-12-1869) was weduwe toen dochter ‘Willy’ het avontuur en avonduur met “heeren” aandurfde. Die moeder had één zoon en vijf dochters; er moest brood op de plank komen! Pas lang na de Eerste Wereldoorlog, op 29 januari 1931 om precies te zijn – ‘Willy’ Esser was inmiddels 34 jaar – trouwde het door de Rotterdamse politie zonder pardon bestempelde “snolletje” met Johannes Jacobus Moret, 51 jaar oud. Deze Haagse accountant (zie onderstaande foto) was tevens reserve kapitein-luitenant ter zee en kreeg in oktober 1940, toen Nederland al onder de Duitse knoet zat dus, eervol ontslag uit militaire dienst. Hij sloot zich bij de verzetsgroep Stijkel aan die al gauw werd opgerold. Moret kwam toen (april 1941 – maart 1942) in het Oranjehotel terecht, maar kreeg, na ter dood veroordeeld te zijn, gratie. Vervolgens werd hij in 1943 weer opgepakt en op transport gezet naar strafkampen in Duitsland, te weten Küstrin, Oranienburg en in 1945 Bergen-Belsen, waar hij vermoedelijk is overleden, 31 mei 1945. Dat was al ná de Tweede Wereldoorlog, maar velen stierven nog na de bevrijding van dit concentratiekamp aan geleden ziektes en ontberingen.
Kortom: ‘Willy’, het “snolletje” dat in de Eerste Wereldoorlog de Skating Rink frequenteerde, vond uiteindelijk letterlijk de ware Jacob, maar moest het vanaf halverwege 1945 zonder hem doen. Zij zelf overleed op 23 december 1982 in Leiden. Of zij Jean Gustave Schoup ooit ontmoet heeft? Het zou zomaar kunnen, maar we kunnen dat niet weten.
Reacties altijd welkom via jeangustaveschoup@gmail.com
Zie voor actualiteiten ook: https://www.facebook.com/pages/JG-Schoup/658877517561138